Andere opvattingen over zelfverwonding

Naast de meer uitgebreide theorieën over het ontstaan en voortbestaan van zelfverwonding, zijn er ook andere theorieën en opvattingen. Op zichzelf is het verklarend vermogen van deze opvattingen beperkt. Maar in combinatie met elkaar kunnen deze bijdragen aan het begrijpen van zelfverwonding.


 

Biomedische opvattingen

Het ontstaan of voortbestaan van zelfverwonding wordt (mede) bepaald door de volgende biomedische opvattingen/factoren:  



Fysieke conditie

Pijn is een belangrijke factor in het ontstaan of voortbestaan van zelfverwondend gedrag. Denk bijvoorbeeld aan oorpijn die een persoon probeert te 'overstemmen' door op het oor te slaan. Maar ook ander lichamelijke klachten, zoals benauwdheid, jeuk en diarree, kunnen oorzaak zijn van zelfverwonding.

Pijn en lichamelijke klachten kunnen samenhangen met een zeer grote variatie in de lichamelijk conditie van een persoon. Daarbij kunnen acute (oorpijn) en chronische condities (vergroeiingen) een rol spelen.
 



Pijnbeleving

Pijnbeleving is ook een belangrijke factor bij zelfverwonding. Wanneer deze pijnbeleving verhoogd is, kan de reactie daarop (met zelfverwonding) sneller getriggerd worden. Maar de pijnbeleving kan ook verlaagd zijn, waardoor de zelfverwonding kan verergeren, doordat de persoon de eigen zelfverwonding niet snel als pijn ervaart.
 



Stapelen van (psycho)farmaca

Bij mensen met een matige tot zeer ernstige verstandelijke beperking, zien we vaak een ‘stapeling’ van geneesmiddelen: anticonvulsiva, somatische farmaca en psychofarmaca. Doordat vaak sprake is van beperkte monitoring van het effect hiervan, kunnen problemen ontstaan. Door interacties kunnen medicijnen elkaars werking opheffen en/of bijwerkingen versterkt worden. De belangrijkste bijwerkingen van medicijnen zijn spierpijn, moeheid, hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid. Omdat deze ook een factor kunnen zijn in het ontstaan van zelfverwonding, is het noodzakelijk om oog te hebben voor de rol van het medicatiebeleid (voorschrijven, monitoren, evalueren en coördineren).
 



‘Verslaving’

Bij zelfverwonding komen Beta-endorfines vrij. Deze kunnen een high gevoel geven. Zo kan een verslavend effect optreden, dat de zelfverwonding in stand houdt.  
 



Veranderde pijnervaring 

Vrijkomende stoffen (‘opioïd-peptide hypothese’) veranderen de pijnervaring, waardoor de betrokken persoon meer pijn kan verdragen. De hogere pijntolerantie maakt dat de persoon de zelfverwonding functioneel kan inzetten, bijvoorbeeld om een vervelende situatie te laten stoppen.  
 



Overgevoeligheid of verstoorde homeostase 

Iedereen heeft behoefte aan een optimale hoeveelheid prikkels. Optimaal verschilt van persoon tot persoon en ook van moment tot moment (bij één persoon). Onderprikkeling kan er toe leiden dat iemand zichzelf (sterke) prikkels gaat toedienen om zo aan extra prikkels te komen. Overprikkeling kan er toe leiden dat iemand zichzelf (sterke) prikkels toedient om zo de externe prikkels te dempen. In beide gevallen kan dit de vorm van zelfverwonding aannemen.  
 



Psychische aandoening 

Zelfverwonding wordt gezien als een gevolg of een symptoom van een psychische aandoening, bijvoorbeeld depressie.  
 



Compulsief gedrag 

Zelfverwondend gedrag kan het gevolg zijn van hersenbeschadiging of angst. Het heeft geen (adaptieve) functie.  
 



Gevolg van bewegingsstoornis 

Afwijkingen in de hersenen (basale ganglia) kunnen leiden tot stoornissen in de beweging. Dit veroorzaakt stereotiep gedrag en mogelijk ook (de beweging van) zelfverwondend gedrag.
 



Genetische syndromen 

Er zijn associaties tussen (specifieke vormen van) zelfverwonding en genetische syndromen, zoals Cornelia de Lange (hoofdbonken, prikken in ogen, krabben en bijten) en Prader-Willi (skin-picking). Hoewel deze genetische syndromen (nog) geen duidelijke verklaring geven voor het waarom van de zelfverwonding, is er wel sprake van een predispositie daarvoor. Deze kan gedeeltelijk verklaard worden door de pijn of het lichamelijk onwelbevinden waarmee deze syndromen gepaard kunnen gaan. Ook kan een andere (hogere of lagere) pijnbeleving die met sommige syndromen samenhangen, een verklarende factor van de zelfverwonding zijn. Hiervan lijkt sprake bij de volgende syndromen: Down, Fragiele-X, Prader-Willi en RETT.

 

Psychologische opvattingen

Het ontstaan of voortbestaan van zelfverwonding wordt (mede) bepaald door:  



Communicatie 

Zelfverwonding wordt opgevat als communicatie: iemand ‘vraagt’ om contact, om iets (voorwerp, voedsel, drank), om een negatieve situatie te stoppen of om aandacht. Iemand vraagt hierom met (zelfverwondend) gedrag, omdat de verbale communicatievermogens te gering zijn. Deze opvatting is goed te combineren met de verklaring ‘zelfverwonding als geleerd gedrag’ (link) of de verklaring ‘zelfverwonding als uiting van frustratie’.  
 



Communicatie en functioneel gedrag na trauma 

Dit is vergelijkbaar met de vorige opvatting: zelfverwonding is de enige manier waarop iemand zijn diepe verdriet over trauma’s (mishandeling, misbruik, verwaarlozing) kan uiten.  
 



Uiting van drift 

Freudiaanse opvatting over het ontladen van agressie. Mensen met een matige of ernstige verstandelijke beperking beschikken niet over de zelfbeheersing, het vermogen tot verdringing of de afweermechanismen (sublimering bijvoorbeeld) om hier mee om te gaan. Uiteindelijk zal de opgebouwde agressie zich ontladen, in dit geval gericht op zichzelf.  
 



Frustratie 

De frustratie-agressiehypothese ligt hieraan ten grondslag. Opgebouwde frustratie ontlaadt zich in zelfverwonding (agressie gericht op zichzelf).  
 



Gefrustreerde basisbehoefte 

Hier wordt de frustratie-agressie hypothese gekoppeld aan drie psychologische basisbehoeften: autonomie, relatie/verbondenheid en competentie. Wanneer deze basisbehoeften gefrustreerd worden, kan dat leiden tot zelfverwonding.