In de attributiedynamiek gaat het om een patroon dat is ontstaan tussen de begeleiders en de cliënt. Daarin draait het om de vraag van wie het probleemgedrag is.
De attributiedynamiek loopt vast als je gaat ‘individualiseren’. Dat wil zeggen: als je probleemgedrag ziet als een kenmerk van de cliënt.
Om de attributiedynamiek weer in beweging te krijgen, ga je 'contextualiseren'. Dat wil zeggen dat je naar probleemgedrag kijkt als het resultaat van een negatieve interactie tussen de cliënt en zijn omgeving.
Onder het plaatje vind je de 3 tips hiervoor.
Kijk naar de onderliggende oorzaken van het probleemgedrag!
Drie bewegingsmechanismen voor de attributiedynamiek
1. Onderzoek de interacties tussen cliënt en begeleiders
Neem je eigen interacties die je met de cliënt hebt onder de loep. Bekijk als team van begeleiders met elkaar hoe het mogelijk is om anders te handelen of juist meer of minder te doen. Het loont om in alle rust met collega’s gedetailleerd te kijken naar en in gesprek te gaan over het eigen handelen.
2. Voeg een 'frisse blik' toe in het multidisciplinaire team
Vraag nieuwe zorgprofessionals of andere betrokkenen om mee te denken over de juiste ondersteuning van de cliënt. Zij staan vaak meer open voor nieuwe invalshoeken. Een frisse blik op de situatie kan een positieve invloed hebben op de betrokkenen bij de cliënt. Dat geeft ruimte voor verandering waardoor een situatie weer in beweging kan komen.
3. Doe als begeleider nieuwe ervaringen op
Neem de tijd en ruimte om nieuwe ervaringen op te doen als begeleider. Die kunnen soms haaks staan op wat je gewend bent om te doen met een cliënt of in een situatie. Een nieuwe ervaring brengt weer nieuwe kennis over de situatie. Soms hebben begeleiders hierbij ondersteuning nodig van andere betrokkenen. Want het kan best spannend zijn om een verandering door te voeren.